Geschiedenis

De oorsprong van de Nederlandse Sabelpoten ligt in Oost-Azië, Het lijdt nauwelijks twijfel dat de Japanse krielen (Chabo’s) en de Sabelpootjes moeten beschouwd worden als twee loten aan één stam.

De Nederlandse benaming “Sabelpoot” is te danken aan de groep lange, stijve, schuin benedenwaartsgerichte veren, de gierhakken, die vanaf het dijbeen bijna de grond raken en werkelijk doen denken aan de sabel van een manhaftige officier uit het verleden.

De aanduiding “Nederlandse” is een gevolg van een besluit van de toenmalige Nederlandse Hoender Club, gebaseerd op de mening van kenners en fokkers uit de vorige en het begin van deze eeuw.

In de buurlanden gelden benamingen als “Fedérfussige Zwerghunner” (Duitsland dit is ongetwijfeld gebaseerd op de veronderstelling dat de Sabelpootjes minderschade in de tuin veroorzaken t.g.v, hun voetbevedering); Mille-fleurs” in Frankrijk en het Franstalige gedeelte van België, wat wijst op hun veelkleurigheid; booted Bantams in Groot-Brittannië vanwege hun voetbevedering. Het staat wel vast dat de Sabelpootkrielen vrijwel vanaf de eerste georganiseerde pluimveetentoonstellingen werden geëxposeerd.

In 1916 waren de Sabelpoten met niet minder dan 21 nummers in 4 kleurslagen vertegenwoordigd op de gecombineerde tentoonstelling van Avicultura, en wel in de kleuren geelbont, wit, zwartbont en blauw. (Deze benamingen zijn thans ten dele veranderd). Zij werden daar gekeurd door wijlen L.A.v.d.Berg, Jr. en waren o.a. ingezonden door F.v.d.Mark, Leiden; A.J.v.Haagen, Utrecht; J.v. Booren, Haarlem; C.N. Poortman, Maassluis en het duo Meister en de Vries.

Maar de catalogi van onze oudste pluimveeverenigingen zoals L.P.V. te Leiden, Ornithophilia te Utrecht, Ornis te Amsterdam (thans Savoa) en Avicultura te Den Haag wijzen uit, dat collecties van enige betekenis pas in de kooien verschenen kort na de eerste wereldoorlog.

Zo zien we, na een wat aarzelend begin en met zo nu en dan enige onderbreking, na de eerste wereldoorlog de prachtige collecties verschijnen van de “grote mannen” in onze dwerghoendersport, te weten: de heren Ostermann te Baarn, Zaalberg te Oegstgeest, C.A.M. Spruyt te Gouda, Mevr. J.v.d.Mortel-Houben te Tilburg e.a..

De kwantiteit bleef meestal tot 20 á 40 dieren beperkt. Roodbont, soms geelbont genoemd, zwartbont en vooral ook blauwbont behoorden tot de meest geëxposeerde kleurslagen en opvallend is daarbij dat het aantal exemplaren met baard meestal niet onder deed voor die “zonder baard”. Dit is wel wat verschil met de verhouding van het ogenblik.

Men schroomde blijkbaar niet om voor de dieren een flinke prijs te vragen, want in een catalogus van 1923 bijvoorbeeld zien we 5 enkele nummers in blauwbont met en zonder baard te koop staan voor f150,– per stuk. Of ze inderdaad voor die prijs grif van de hand gingen verhaalt de geschiedenis niet.

In de volgende decennia nam de populariteit van het ras snel toe. Wij missen enkele jaren de naam van de heer Ostermann onder de Sabelpootinzenders, maar dan verschijnt hij in ‘ t begin der dertiger jaren met zijn fameuze collectie wit met baard en nog heden ten dage herinneren vele oudere liefhebbers van het ras zich de prachtige kwaliteit. Mevr.v.d.Mortel-Houben en de heer Spruyt krijgen al spoedig gezelschap en zij betwisten de hegemonie in roodbont en blauwbont met o.a. A.G. van Servellen te Haarlem, H.Muller te Doetinchem, Lorius en de Langen te Gouda, J.C.Strijland te Driebergen en, één der oprichters van de Sabelpootclub, de heer Emeis te Voorschoten.

Deze sportieve strijd vond wel zijn hoogtepunt op de 50e Avicultura tentoonstelling in de Haagse Dierentuin begin 1936 waar 78 (:) nummers met elkaar wedijverden in de kleurslagen roodbont (37), blauwbont (23), wit (1), zwart (4), patrijs (4), allen zonder baard en 9 nummers met baard in roodbont, blauwwbont , wit en zwartbont. De verkoopprijzen geven een duidelijk beeld van de crisis in die jaren.

Enkele nummers f 4,– en tomen met het in die dagen op een na hoogste predikaat Z.G. f 11,– en f 12,50: In de jaren 1937 t/m 1942 mengde een nieuwe, jongere generatie van Sabelpootfokkers zich in de prijzenstrijd van de routiniers.

Op de eerste naoorlogse shows waren al weer enkele Sabelpoten aanwezig en toen die liefhebbers elkaar troffen voor de kooien van de tamelijk schaarse tentoonstellingen in 1948/1949 werd het plan gesmeed om tot de oprichting te komen van onze speciaalclub: “De Sabelpoot­club”.

De notulen van de oprichtingsvergadering op 26 mei 1949 ten huize van de heer W.Visserman te Rijswijk (die als secretaris werd gekozen en die met grote kundigheid, voortvarendheid en ambitie de vereniging te paard heeft geholpen) vermelden dat aanwezig waren Mevr.Diepen, Tilburg en de heren Gosse, Neering en Soeurt. Amsterdam; van Ommeren, Leiden; Emeis, Voorschoten; van Vliet, Rotterdam en Visserman, Rijswijk. De heer Gosse werd tot voorzitter gekozen en deze functie bekleedde hij tot ultimo 1956. Van de toen aanwezigen herinneren wij ons vele namen die van onschatbare waarde voor de vereniging zijn geweest.

Tot de eerste activiteiten na de oprichtingsvergadering behoorde een tafelkeuring te Amersfoort op,13 november 1949, waar keurmeester Kuyken 40 dieren te ,beoordelen kreeg in porselein, blauwporselein en wit. De eerste clubshow werd ondergebracht bij Avicultura in januari 1950 en daar bleek duidelijk het succes van de jonge club met 83 nummers van 22 inzenders, verdeeld over 10 kleurslagen.

Hier werden o.a, zuiver blauwe, alsmede koekoek en patrijskleurige dieren ingezonden; kleuren die wij thans niet meer of nauwelijks op de shows zien. Ook het feit dat meer dan 20% van de inzendingen bestond uit dieren met baard, toont duidelijk aan dat wij niet in alle variëteiten van het ras op vooruitgang kunnen bogen.

Door diverse oorzaken, o.a, een gevolg van het overlijden of vertrekken van de stimulerende voortrekkers in de vereniging en niet in het minst door de toen al heersende hoenderpest, wordt een veelbelovend begin gevolgd door een periode van zware inzinking, die haar dieptepunt beleeft in het seizoen 1952/1953. Begin 1953 bleken nog slechts 18 liefhebbers prijs te stellen op het lidmaatschap en waren 34 nummers ingezonden op de clubshow bij Avicultura.

Zover gekomen vonden de liefhebbers het tijd om nieuwe plannen te beramen en beloofden elkaar met alle kracht te zullen streven om het bij de oprichting gestelde doel n.l.: “Instandhouding en verbeteren van het Nederlands Sabelpoothoen” te verwezenlijken. Uit de beste, nog aanwezige dieren in de moeilijke kleurslag porselein, werd een foktoom uit dieren van enkele leden samengesteld en reeds in datzelfde jaar werden de nakomelingen daarvan over diverse leden gedistribueerd.

Discutabel is of hiermede belangrijke kwaliteitsverbetering werd verkregen, maar in het kader van een veelheid aan activiteiten groeide de vereniging opnieuw snel in ledental.

Uit die tijd dateren typerende maatregelen ter bevordering van de goede sfeer onder de leden en het deelnemen aan exposities.

 

Wij noemen :

de toetreding als vereniging tot de Ned.Hoender Club en de Dwerghoenderfokkers Vereniging;

het publiceren van clubberichten en uitgebreide fok-kers/ledenlijsten;

het uitzetten van ereprijzen, waaronder de Pro-Show-prijs,op vele landelijke tentoonstellingen; het onderbrengen van de clubshow, jaarlijks bij één van de landelijke shows met een lijst van interessante prijzen;

last but not least; de jaarlijkse, gezellige en leerzame “Sabelpootdag” in-een landelijke of sfeerrijke omgeving, die vele leden als een hoogtepunt in de uit-oefening van hun liefhebberij ervaren en die reeds zijn 20ste editie kende.

Dit alles heeft er tevens toe geleid dat de Sabelpoot-krielen in vele kleurslagen en varieteiten thans tot de meest geëxposeerde en kwalitatief hoogstaande soorten gerekend mag worden.

Enkele voorbeelden van recente clubshows zijn:

143 nummers in 1978 op de clubshow bij de Lichtstadshow te Eindhoven;

198 nummers in 1979 en 1981 op de clubshows bij de Dwerghoendershow te Laren N.H.

173 nummers in 1980 op de (verre) clubshow bij j de Gaasterlandshow te Balk, Friesland.

Ook op de overige landelijke tentoonstellingen – waar de clubshow niet was ondergebracht, zoals Ornithophilia, Oneto, Savoa, Avicultura etc. zijn steeds 60 tot 80 nummers Sabelpoten aanwezig.

Aan de hand van de verdeling over de inzendingen op de genoemde, meest recente 4 clubshows, kunnen we de huidige landelijke verdeling over kleurslagen ongeveer als volgt inschatten:

circa 97% zonder baard nl.

40 á 45% porselein;

12 á 14% isabel-porselein;

6 á 7% citroen-porselein;

10 á 12% okerwit-porselein;

10 á 12% zwart;

6 á 7% wit;

4 á 5% parelgrijs,

4 á 5% diversen, vnl. zwartwit gepareld – blauw – koekoek en patrijs, ca 3% met baard vnl, porselein -­wit en zwart.

Het mag nauwelijks worden verwacht dat in de eerstvolgende jaren het aantal ingezonden nummers nog verder zal toenemen. Wel kan worden opgemerkt dat de voor het ras meest typerende kleur, de porseleinkleur, meer dan 40% der inzendingen inneemt en dat de belangstelling voor overige kleuren, alsmede de varïëteit met baard, enigszins toeneemt.

Het bestuur spreekt het vertrouwen uit dat deze variëteiten spoedig hun achterstand zullen inlopen en zal danook gaarne al het mogelijke doen om speciaal de animo voor de fok van de gebaarde dieren en de schaarse kleurslagen te stimuleren.

Dat de kwaliteitsverbetering van de baard, die zo nodig ís om de populariteit te verhogen geen eenvoudige zaak.is,:zal bij lezing van het betreffende hoofdstuk blijken.

Desondanks mogen wij de moed niet opgeven en het zou ten zeerste worden toegejuicht indien zich een of meer, ervaren fokkers op het klaren van deze klus zouden willen toeleggen.